10-03-2023 LEMMER – Veel kenmerkende diersoorten van het agrarisch leefgebied nemen af. Van de 45 in deze indicator opgenomen soorten zijn 27 soorten achteruitgaan en 12 vooruit. Vooral broedvogels en dagvlinders gaan achteruit. Bij de zoogdieren houdt het aantal vooruitgaande, stabiele en achteruitgaande soorten elkaar in evenwicht.
In de periode vanaf 1990 namen veel broedvogels van het agrarisch gebied af. Van de 27 soorten ‘boerenlandvogels’ zijn 21 in aantallen achteruitgegaan, zijn 5 soorten toegenomen en is 1 soort gelijk gebleven. Sommige van de soorten die achteruit zijn waren ook in 1990 al zeldzaam. Maar ook van veel algemenere soorten als grutto, kievit en scholekster zijn de aantallen afgenomen. Roodborsttapuit en putter zijn soorten die het meest zijn toegenomen.
In de periode vanaf 1990 namen ook veel dagvlindersoorten van graslanden in populatieomvang af. Dat geldt voor grasland in agrarisch gebied, maar ook voor graslanden in natuurgebieden. Wanneer het gaat om zoogdieren heeft zich bij de das in de periode vanaf 1990 een duidelijk positieve ontwikkeling voorgedaan. Het aantal hamsters in Nederland is sinds de herintroductie in 2002 toegenomen, de soort is nog bedreigd. Van wezel, hermelijn en haas zijn de aantallen afgenomen.
Oorzaken in de ontwikkeling wordt gezocht in het verdwijnen van kleinschalige, extensieve landbouw door ruilverkaveling en schaalvergroting, het verdwijnen van randen en overhoekjes met nectarplanten, waardplanten, voedsel, schuilplaatsen en nestgelegenheid. Ook neemt het totale areaal grasland af.