18-07-2024 LEMMER – Het gemiddelde besteedbaar inkomen van huishoudens met een biologisch landbouwbedrijf in 2021 was 90 duizend euro. Dat was bijna 10 procent meer dan van huishoudens met een gangbaar, niet-biologisch landbouwbedrijf. Het gemiddelde inkomen van alle huishoudens in Nederland was 49 duizend euro per jaar. Dit blijkt uit onderzoek van het CBS.
Twee duizend huishoudens waren (mede-)eigenaar van in totaal 1,6 duizend biologische landbouwbedrijven. Bedrijven kunnen het eigendom zijn van meerdere huishoudens. Er waren 58,3 duizend huishoudens (mede-)eigenaar van 45,5 duizend gangbare landbouwbedrijven. Het gaat hierbij alleen om eenmanszaken en samenwerkingsverbanden. Bedrijven met rechtspersoonlijkheid zijn niet meegenomen in dit onderzoek.
Bij 66,4 procent van huishoudens met een biologisch landbouwbedrijf was de voornaamste inkomensbron winst uit een zelfstandige onderneming, gevolgd door loon. Dit is meer dan bij de huishoudens met een gangbaar landbouwbedrijf (55,6 procent).
Bijna 6 op de 10 huishoudens met biologisch bedrijf in hoogste inkomensgroep
Van de agrarische huishoudens met een biologisch bedrijf behoorde 59,8 procent tot de 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens in Nederland. Van de huishoudens met een gangbaar landbouwbedrijf was dit 53,2 procent.
Het besteedbare inkomen van 6,9 procent van agrarische huishoudens met een biologisch landbouwbedrijf behoorde tot de laagste 20-procent-inkomensgroep. Dit is nagenoeg gelijk als de huishoudens met een gangbaar landbouwbedrijf (7,0 procent).
Hogere inkomens biologische hokdierbedrijven
Het gemiddelde inkomen van huishoudens met een biologisch hokdierbedrijf, zoals varkens of kippen, was 131 duizend euro. Voor huishoudens met een gangbaar hokdierbedrijf was dit 17,6 procent lager, namelijk 108 duizend euro. Huishoudens met een gangbaar tuinbouwbedrijf hadden daarentegen een hoger gemiddeld inkomen (111 duizend euro) dan huishoudens met een biologisch tuinbouwbedrijf (88 duizend).
Van huishoudens met een biologisch hokdierbedrijf behoorde 81,6 procent tot de hoogste inkomensgroep, van de gangbare bedrijven met hokdieren was dat 65,3 procent. Van de huishoudens met een gangbaar landbouwbedrijf vielen de bedrijven in de tuinbouw met 65,9 procent in de hoogste inkomensgroep.
Iets hoger risico op armoede bij biologische landbouwbedrijven
In 2021 viel het inkomen van ruim 100 huishoudens (5,9 procent) met een biologisch landbouwbedrijf onder de lage-inkomensgrens. Agrarische huishoudens met een biologisch bedrijf liepen daarmee iets meer risico op armoede dan een huishouden met een gangbaar landbouwbedrijf (4,9 procent), maar iets minder dan een gemiddeld huishouden in Nederland (6,3 procent).
Het huishoudensinkomen kan van jaar op jaar verschillen. Om dit in beeld te brengen wordt er ook gekeken naar het inkomen in de laatste vier jaren of langer. Zowel van de huishoudens met een biologisch als van huishoudens met een gangbaar landbouwbedrijf, had 0,6 procent in tenminste de laatste vier jaren een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Bij alle huishoudens in Nederland was dit 3,0 procent.
Armoederisico hoogst bij biologisch gewascombinatiebedrijf
Het risico op armoede was in 2021 voor huishoudens met een biologisch landbouwbedrijf het hoogst onder gewascombinatiebedrijven (8,9 procent). Huishoudens met een biologisch hokdierbedrijf liepen het minste risico op armoede (2,8 procent).
Van de huishoudens met een gangbaar landbouwbedrijf hadden huishoudens met een hokdierbedrijf juist de meeste kans op armoede (9,4 procent). Huishoudens met een gangbaar tuinbouwbedrijf liepen de minste kans op armoede (2,5 procent).
Biologische tuinbouwbedrijven hoogste langdurig armoederisico
In 2021 had 2,1 procent van de huishoudens met een biologisch tuinbouwbedrijf in tenminste de laatste vier jaren een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Van alle huishoudens met een biologisch landbouwbedrijf hadden zij het hoogste langdurig armoederisico. Van de huishoudens met een biologisch hokdier- of akkerbouwbedrijf had geen van de huishoudens in tenminste de laatste vier jaren een inkomen onder de lage inkomensgrens.
Bij de huishoudens met een gangbaar landbouwbedrijf waren de onderlinge verschillen kleiner. Huishoudens met een gangbaar graasdierbedrijf liepen langdurig het meest risico op armoede (0,7 procent) en huishoudens met een gangbaar gewascombinatiebedrijf het minst (0,2 procent).